Lost Boys in Melilla

Veel jongens uit Marokko proberen via de Spaanse exclave Melilla het Europese continent te bereiken. Hun reis eindigt ook steeds vaker in Nederland. Op zoek naar deze jongens en hun dromen in Fez, Melilla, Brussel en Heerhugowaard. ‘In Europa krijg je zo tweeduizend euro per maand. Dat wil ik ook.’

Young boys from Morocco are hanging around in the Spanish exclave Melilla. They are waiting to get a chance to go to Europe.

Koen Greven

“How are you? Where you from?”, roepen jongens in het cellenblok van de rechtbank, rammelend aan de verroeste tralies van de deur. Als de bewaker het in de gaten krijgt, jaagt hij hen terug naar hun donkere hokken. Buiten op straat smeken huilende moeders om vergiffenis voor hun zonen. Dat laatste is een dagelijks tafereel bij het tribunal de première instance in de Marokkaanse stad Fez, de lagere rechtbank. De meeste jongens die hier worden berecht, hebben zich schuldig gemaakt aan een licht vergrijp waar een geldboete op staat – diefstal, drugsbezit of het illegaal gidsen van toeristen. Maar wie de boete niet kan betalen, verdwijnt voor langere tijd in de Ras El Ma-gevangenis, de hel van Fez waar de ‘Rif-leider’ Nasser Zafzafi opgesloten zit.

De 21-jarige Ayoub Nachit heeft twee nachten in de politiecel doorgebracht als een busje hem met een groep anderen aflevert bij de rechtbank. Hij werd opgepakt terwijl ik hem aan het interviewen was – over de acht jaar dat hij tevergeefs probeerde Europa te bereiken. Net als zo veel andere jongeren in Marokko droomde hij van een beter leven in Europa, waar alles beter, mooier, moderner is. Het continent van de Eiffeltoren, van het Estadio Santiago Bernabéu van Real Madrid. Waar jongeren een toekomst hebben, een heel ander perspectief dan de slagerij in de volkswijk Sidi Boujida die de familie van Ayoub Nachit al generaties lang runt.

Na een paar uur wachten roept de bewaker zijn naam. Ayoub wordt voor twee rechters geleid, een man en een vrouw, onder een portret van de alom aanwezige koning Mohammed VI. Het vonnis is snel geveld: tweeduizend dirham (ongeveer 185 euro) omdat hij een boksbeugel bij zich had. Met tranen in haar ogen valt moeder Fatima haar zoon om de hals als hij tien minuten later met een getekende kwitantie buiten staat. In een gammele rode taxi rijden ze van het moderne centrum van Fez naar huis. Terwijl zijn moeder een grote pan couscous met lamsvlees bereidt, vertelt Ayoub hoe zijn Europese droom in duigen is gevallen. Hij was, zoals zo veel jonge Marokkanen, naar Melilla gegaan, de Spaanse exclave op het Afrikaanse continent, in de hoop zo naar Europa te kunnen. „Ik ging gewoon met de bus op weg. Hier in Fez heb je nauwelijks uitdagend werk”, vertelt hij in het Spaans, geleerd in de jaren in Melilla.

Veel zin om net als zijn vader van vroeg tot laat met vlees bezig te zijn, had hij niet. Fez, de tweede stad van Marokko, is veel minder modern dan steden als Rabat en Casablanca. De stad heeft een glorieus verleden en een belangrijke universiteit, maar op straat zie je overal stilstand en armoede. In volkswijken als Sidi Boujida proberen mensen rond te komen van zo’n tweehonderd euro per maand. Tussen het verkeer in de binnenstad lopen ezels. Europa is hier ver weg.

Moeder Fatima is blij dat haar zoon weer bij haar woont, vertelt ze. Natuurlijk gunt ze hem een beter leven in Europa, zoals vele ouders in Marokko, maar in Fez staat altijd eten en een bed klaar. Onafgebroken op zijn telefoon kijkend zegt Ayoub dat hij zijn terugkeer als een nederlaag ziet. Als jongen van dertien klom hij bij de grens een hek over, Melilla in. Acht jaar later, een paar maanden geleden, werd hij als volwassen man door de Spaanse politie opgepakt en teruggezet. „Ik ben daar op straat volwassen geworden. Ik heb in een opvangcentrum gezeten, rondgezworven op straat, in een jeugdgevangenis gezeten, in een kraakpand gewoond. Ik heb de harde kanten van het leven leren kennen. Ondanks alles is het mij nooit gelukt Europa te bereiken. Ik heb mijn kans gemist.”

Militaire dienst
Twee dagen eerder. Voordat hij door de politie wordt opgepakt, loopt Ayoub met zijn vriend Yasin El-Byad door de nauwe straatjes van de volksbuurt in Fez. Yasin, zestien jaar, is als een broertje voor hem. Zoals altijd slenteren ze wat rond. Marktkooplui proberen hun waar te slijten. Kleding, kruiden, komkommers, leer, koper, zilverwerk. In de vele kleine slagerijen hangen grote stukken vlees aan haken. Schapenkoppen liggen eronder op de toonbank. Ze lopen langs het weeshuis. Door de spijlen van het hek zijn op een binnenplaats spelende jongens te zien. „Als ze kunnen, ontsnappen ze”, vertelt Ayoub. „Niemand geeft iets om hen. Ze hebben niets te verliezen.”

Bij een cafeetje houden Ayoub en Yasin even stil. Ze bestellen een pot thee en roken wiet. Oudere mannen doden de tijd door met een half oog naar een natuurfilm te kijken op National Geographic. „Er is hier gewoon niets te doen”, zegt Yasin, die vertelt dat hij niet meer naar school gaat en na een ruzie met zijn gescheiden moeder bij zijn oma woont. „Om goed te kunnen leven heb je geld nodig. Maar werk is er bijna niet. Als ik hier blijf, moet ik misschien wel de militaire dienst in.”

Koning Mohammed VI heeft de dienstplicht weer ingevoerd, als maatregel tegen werkloosheid. Talloze jongeren hebben deze maand een brief gekregen met het verzoek zich op een speciale website te registreren. Velen, zoals Yasin, zien dat niet zitten. „Dan zit je ver van huis opgesloten in een kazerne en verdien je vrijwel niets. In Europa krijg je zo tweeduizend euro per maand. Dat wil ik ook. En dan zal ik geld naar mijn familie sturen.” Ayoub vertaalt de woorden van zijn vriend, maar begeleidt die ook met waarschuwende woorden. „Zo makkelijk is het allemaal niet hoor. Ik heb het in Melilla niet gered.” Yasin haalt zijn schouders op, trekt aan het jointje, lacht en zegt: „Ja, vriend. Jij hebt pech gehad. Maar niemand houdt mij tegen. Het gaat mij wel lukken hoor.”

Duizenden Marokkaanse jongeren kennen de foto’s van vrienden die het wel is gelukt om illegaal naar Europa te gaan. Over de schaduwzijden wordt weinig gesproken. „Er zijn veel slechte mensen, er kan van alles misgaan”, zegt Ayoub. „Ik heb ook verkeerde dingen gedaan. Dingen gestolen. Drugs gebruikt. Noem maar op. Op straat leef je misschien met anderen, maar je staat er op moeilijke momenten alleen voor. Je moet je eigen weg vinden.”

Als de joint op is en de theepot leeg spreekt Ayoub af met twee andere vrienden, Mohamed Ben-Debad (15) en Oussama Tazi (16). Als de avond valt, komen ze op hun crossfietsen aanrijden bij het bankje waar Ayoub en Yasin van de ondergaande zon genieten. De vrienden schudden handen, lachen. Ayoub vertaalt mijn vragen uit het Spaans in het Arabisch. De antwoorden van Mohamed en Oussama zijn kort en afgemeten. „Ik ga al jaren niet meer naar school. Ik wil naar Europa. Ik ben één keer aan de grens bij Beni Enzar geweest. Toen lukte het niet om naar Melilla te komen. Maar binnenkort zal ik weer gaan”, zegt Mohamed. „Mijn doel? Barcelona”, vertelt Oussama. „Daar woont een oudere broer van me. Hij kan me helpen. Maar eerst moeten we Melilla binnen zien te komen.”

Dat is het moment dat twee Marokkaanse agenten Ayoub en Yasin in de kraag grijpen. De andere jongens rennen weg, de angst voor de politie zit diep. De twee boezemvrienden moeten mee, waarom is niet duidelijk. Een agent roept iets over „illegaal gidsen van buitenlanders”, Ayoub denkt dat het wel mee zal vallen. „Dix minutes”, is de voorspelling. Maar na een half uur wordt hij geboeid afgevoerd in een wagen. Yasin wordt snel weer vrijgelaten.

„Het was stom”, zegt Ayoub twee dagen later bij de couscous. „Die boksbeugel had ik op dat moment helemaal niet nodig.” Hij doet hem uit gewoonte om als hij ’s avonds de straat op gaat. Yasin lacht een beetje schaapachtig als hij Ayoub in het huis van zijn moeder weer omhelst. Hij kijkt tegen Ayoub op als tegen een oudere broer, ook al is zijn Europese avontuur mislukt. Tegelijk is Yasin vastbesloten zíjn kans op een beter leven niet te laten lopen. Binnen nu en twee jaar moet en zal hij via Melilla naar Europa gaan, zegt hij. Als het lukt, is Ayoub de eerste die een foto krijgt.

Azen op een kans
Als je goed kijkt, zie je ze overal. Ze zitten te wachten op een hekje, proberen in de stroom handelaren de grens tussen de Marokkaanse stad Beni Enzar en de Spaanse exclave Melilla over te lopen of duiken ineens op tussen de wachtende auto’s, om vervolgens naar de grens te sprinten. Elke dag spelen grensbewakers en Marokkaanse jongeren (onder wie een zeer klein percentage meisjes) hier hetzelfde kat- en muisspel. Rennend, klimmend, zwemmend, rijdend, zelfs kruipend via het riool proberen de jongens Melilla binnen te komen.

De afgelopen jaren is dat duizenden jongens gelukt. Vandaag de dag wachten volgens de regioregering van Melilla zo’n negenhonderd Marokkaanse jongens op een kans om op de boot naar Spanje te komen, met of zonder papieren. Zoals Suli Habor, zestien jaar maar een veteraan in zijn groepje daklozen: hij wist al jaren geleden de grens naar de exclave over te steken. Met een groepje leeftijdgenoten hangt hij aan het begin van de avond rond bij de haven, vlakbij een standbeeld van de Spaanse oud-dictator Franco. Suli, die ook uit Fez komt, wil niet met zijn foto in de krant, maar poseert wel graag met een vriend voor een iPhone om een foto naar huis te sturen. Ze wijzen naar een grote veerboot. Suli bekijkt de foto, zet hem op Facebook en geeft het apparaat door aan zijn vriend. Die zet met rode letters ‘Melilla’ op de foto voordat hij hem verstuurt.

Melilla is not the end destination for these young boys, who see their future in Europe. ‘The money that I will earn, I will send back to my family.’

Koen Greven

Melilla, dat is geen plek om te blijven. Het is weliswaar geen Marokko meer, maar het voelt evenmin als Europa. De jongens zien een toekomst voor zichzelf op het Spaanse schiereiland. „Waar? Barcelona, Madrid”, het maakt niet uit, zegt Suli. De conservatieve Partido Popular, die Melilla bestuurt, ziet zwerfjongens als Suli en Ayoub als een plaag. Ze geven de exclave, met zo’n tachtigduizend inwoners, een slecht imago. De bevolking van Melilla is een vreemde mix van militairen, toeristen, handelaren, Spaanse moslims en migranten uit alle delen van Afrika. Volwassen Marokkanen die hier illegaal zijn, lopen voortdurend het risico te worden opgepakt en uitgezet; aan jongeren (tot 18 jaar) moet volgens internationale regels opvang worden geboden. Weliswaar sloten Spanje en Marokko in 2007 een verdrag dat het mogelijk maakte jongeren terug te sturen, maar dit stuitte op zoveel verzet van hulporganisaties dat het nooit ten uitvoer werd gebracht. Misschien ook omdat de jongeren geld binnen brengen. Melilla heeft in 2019 een bedrag van 14,5 miljoen euro begroot voor de opvang van illegale jongeren. Als de nood hoog is, springt de nationale regering bij. Vorig jaar kreeg de exclave 4,1 miljoen euro extra steun uit ‘Madrid’.

Er zijn drie opvangcentra. Het grootste is la Purísima, een oud fort aan de rand van de exclave dat geschikt is voor 350 mensen maar permanent onderdak biedt aan zo’n 660 Marokkaanse jongens. Daarnaast zijn er twee kleinere centra waar in totaal tweehonderd jongeren zitten, onder wie een aantal meisjes op een aparte afdeling. Suli heeft net als vrijwel al zijn vrienden een tijdje in la Purísima gezeten. „Slecht, slecht”, antwoordt hij op de vraag naar de omstandigheden daar. Het is vechten om een slaapplaats, er is niets te doen, je krijgt er voortdurend bevelen. Soms moet je op een deken in de gang liggen. Suli en zijn vrienden zeggen dat ze zich daar niet meer laten opsluiten, al zeggen de officiële Spaanse hulpverleners dat de opvang de enige kans biedt, hoe klein ook, op een verblijfsvergunning.

Zelf een kijkje nemen in la Purísima lukt niet. De pers komt niet verder dan een poort met een bewaker. Politici van de uiterst linkse oppositiepartij Podemos zijn evenmin welkom. „De manier waarop deze kinderen worden opgevangen is mensonterend”, zegt Gema Aguilar, secretaris-generaal van Podemos Melilla. „Voor al die miljoenen die eraan worden besteed kunnen we toch wel fatsoenlijke centra bouwen?”

Havenpolitie
Bijna iedere avond krijgen de dakloze menas (Menores Extranjeros No Acompañados, Alleenstaande Minderjarige Vreemdelingen) in Melilla om negen uur iets te eten bij de vuurtoren, een broodje of wat soep. Deze avond zijn er ook drie ‘Liefdezusters van Saint-Vincent-de- Paul’. De vrouwen helpen met het uitdelen van het eten en knopen een praatje aan met de kinderen, om te kijken wat ze voor deze ‘dolende jongens’ kunnen doen.

Als de vrijwilligers in hun auto’s zijn gestapt, trekt de groep Marokkanen langs het ziekenhuis naar beneden. Opeens beginnen er vijf te rennen. Ze klimmen razendsnel over het hek langs de verlaten haven en glippen langs een aantal vrachtwagens op weg naar een volgende afscheiding. De havenpolitie heeft hen snel in de gaten. Met een auto worden ze klemgereden en het terrein af gezet.

Het is één van de talloze mislukte pogingen om Melilla uit te komen richting Europa. De havenpolitie heeft de handen vol aan deze wanhoopsacties, of risky’s zoals ze hier worden genoemd. María – haar achternaam geeft ze liever niet – ziet bijna dagelijks hoe inventief de jongens zijn. „Het is mijn werk om op te treden en ze tegen te houden”, zegt ze bij het hok van de Policía Portuaria (havenpolitie) waar ze de wacht houdt. „Toch heb ik met die jongens te doen. Het zijn gewoon nog kinderen, in de loop van de tijd leer je ze één voor één kennen. Ik heb liever niet dat ze pogingen wagen als ik dienst heb. Dat zeg ik ze ook wel eens. Sommige van mijn collega’s kan het allemaal niets schelen. Die gooien gewoon schoenen of kleren van die jongens weg. Of erger, een paar collega’s worden verdacht van mishandeling.”

María gaat voor op een hoge, smalle wal van beton aan de rand van de zee en opent aan het einde met haar sleutels een stalen deur waarachter het haventerrein te zien is. De wal, met daarop een ijzeren hek met prikkeldraad, is onlangs voor 650.000 euro vernieuwd, maar ‘waterdicht ’ is de buffer tussen water en land niet. „Kijk”, zegt María, wijzend op kleine gaten in de afscheiding. „Ze hebben allerlei manieren om hier over het hek te klauteren en naar beneden te springen.” Het haventerrein ligt zo’n zes meter onder haar. Niet zelden raken jongens zwaargewond bij een vluchtpoging. „Het is te erg voor woorden. Maar ze willen zo graag weg dat ze de gekste dingen uithalen. Er was een keer een jochie dat zich overdag gewoon bij een moeder met een grote groep kinderen aansloot. Hij liep ongemerkt de boot naar Spanje op. Dat vind ik dan wel mooi.”

Een onbekend aantal jongeren is de voorbije jaren spoorloos verdwenen. Sommigen zijn teruggevonden: verdronken, of vermalen door een schroef van de boot. „Je kunt deze jongens nog zo vaak vertellen dat het levensgevaarlijk is, je houdt ze niet tegen”, verzucht María. „Ze hebben niets te verliezen.”

Niet het beloofde land
Duizenden jongens is het de afgelopen jaren wel gelukt de Middellandse Zee over te steken. Alleen al in Spanje zijn er volgens de Spaanse overheid 12.500 illegale minderjarigen, voor het merendeel Marokkanen. Spanje blijkt voor hen al snel niet het beloofde land te zijn. Opvangcentra zitten overal overvol. Er staan in Spanje 5.950 jonge Marokkanen als ‘vermist’ te boek. Sommigen vallen in handen van de drugsmaffia of gaan de prostitutie in. Anderen gaan, in steeds grotere groepen, op zwerftocht door andere Europese landen. Steeds vaker loopt de route via Frankrijk en België naar Nederland.

Op de derde verdieping van een Brussels kraakpand draait Mohammed M’Tiri (27) een sleutel in een zelfgemaakte houten deur. Vol trots laat hij zijn onderkomen zien: een bankstel, een tafel, een paar bedden en een kookstel. Hij woont hier met tientallen andere buitenlanders en betaalt mee aan de rekening voor water, gas en licht. „Voor mij is dit nu prima. Hier heb ik een eigen plek”, vertelt M’Tiri, die opgroeide in het Marokkaanse kustplaatsje Larache. „Als illegaal leef je van dag tot dag.”

Hij wil niet terug, maar weet inmiddels dat Europa niet het paradijs is dat veel jonge Marokkanen voor ogen hebben. „Als je in Marokko op straat leeft en niet naar school gaat, heb je geen toekomst. Dan wil je weg. Maar het leven in Europa is ook uitzichtloos”, zegt M’Tiri. „Barcelona was mijn eerste bestemming. Maar in Spanje is geen werk. Ik heb in Frankrijk, Zwitserland, Italië, Duitsland, Denemarken en Nederland geleefd voordat ik naar België ging.”

M’Tiri helpt met een aantal andere illegalen jonge lotgenoten uit Marokko op weg. Veel van hen komen gedesillusioneerd aan uit Spanje en Frankrijk. Op goed geluk zijn ze verder gereisd naar Noord-Europa. Omdat ze er mensen kennen, het gerucht gaat dat ergens een generaal pardon komt, of simpelweg omdat ze in andere landen uitgeprocedeerd zijn. Ze leven van de hoop. ’s Avonds en in het weekend hangen ze rond in het Maximiliaanpark, waar vrijwilligers eten uitdelen of slaapplaatsen regelen. Minderjarigen komen wegens de leerplicht in opvangcentra terecht. Of ze wagen een nieuwe poging om asiel te krijgen in Duitsland, Denemarken, Zweden of Nederland.

Heerhugowaard
Het aantal Marokkaanse jongens dat asiel aanvraagt in Nederland, is de afgelopen jaren gegroeid, van 11 in 2014 tot 145 vorig jaar. In de eerste drie maanden van dit jaar waren er meer dan vijftig aanvragen. Ze zijn op voorhand kansloos. „Een verblijfsvergunning zullen ze niet krijgen. Dat wordt de jongens direct duidelijk gemaakt”, zegt Tin Verstegen, directeur van Stichting Nidos, de voogdij-instelling voor ‘alleenstaande minderjarige vreemdelingen’. Jongens onder de vijftien komen in pleeggezinnen terecht, anderen gaan vanuit Ter Apel naar asielzoekerscentra in dorpen als Oisterwijk, Sweikhuizen of Leersum – niet bepaald de plekken waar ze in Fez, Tanger of Melilla van droomden.

Het lukt niet om deze jongens te spreken. Als voogd beschermt stichting Nidos de kinderen en houdt de pers liever op afstand. De asielprocedure voor Marokkanen is in Nederland onlangs versneld, maar vaak gaan de jongeren al voor hun aanvraag is afgehandeld op de vlucht voor justitie. Niet zelden tot opluchting van de centra overigens. Anonieme medewerkers van het Centraal Opvang orgaan Asielzoekers (COA) deden onlangs hun beklag in Nieuwsuur over toenemende onveiligheid, deels toe te schrijven aan onhandelbare Marokkaanse jongens. „Incidenten zijn steeds heftiger. Er komt met enige regelmaat bloed aan te pas. De situatie is dagelijks onveilig. En ja, misschien heb ik volgende week wel een mes tussen mijn ribben”, aldus een van de medewerkers.

Nouredden el Ghalbzouri, die als docent Nederlands, wiskunde en maatschappelijke oriëntatie ook les geeft aan minderjarige Marokkanen van het azc in Leersum, heeft tal van jongens zien komen en gaan. „Uit ervaring kan ik zeggen dat het vaak om jongeren gaat die het heel moeilijk hebben gehad in Marokko”, vertelt hij. „Straatkinderen met familieproblemen, zonder enige opleiding, die leefden in pure armoede. Ik heb ook jongens gehad die Europa zien als een kansrijke, nieuwe wereld. Die zijn vaak beïnvloed door de Europese Marokkanen die in de zomer met mooie auto’s en dure kleding op vakantie gaan. Daarnaast is er sinds kort een nieuw ‘soort’ bijgekomen: jongens die het Rifgebied verlaten uit angst om politieke redenen te worden opgepakt.”

Voor de Nederlandse overheid maakt het niet uit welke beweegredenen jonge Marokkanen hebben. Zolang Marokko als ‘veilig ’ te boek staat, maken ze geen enkele kans in Nederland te mogen blijven. El Ghalbzouri: „Ze zitten maximaal drie tot vijf maanden bij ons op school. Je kunt dus nooit van een vaste groep spreken. Vaak weigeren ze om naar de les te gaan. Want ze weten dat ze toch niet in Nederland mogen blijven. Die uitzichtloosheid demotiveert ze en duwt ze de verkeerde kant uit, richting drugs of diefstal. Buschauffeurs en ouders van andere kinderen klagen over deze groep. Alleen met strenge handhaving is hun gedrag te verbeteren.”

Soufiane Bouali – een geboren Hagenees met wortels in Oujda – heeft als pedagoog van de stichting To the Point (die jongeren naar werk begeleidt) contact met illegale Marokkaanse jongens. „Het zijn gasten van de straat. Overlevers. En soms zijn het echt ratjes”, vertelt Bouali in de Haagse wijk Eskamp. „Ik ken een paar tieners die in een Soedanees pleeggezin terechtkwamen. Die kregen iedere dag alleen maar rijst. Daar werden ze niet vrolijk van. Die gingen daar weg. In Nederland ligt alles voor het grijpen. Drank, drugs. Al snel werden ze opgepakt. Nu zijn ze opgenomen in de gesloten jeugdzorginstelling Transferium in Heerhugowaard. Daar wonen ze met anderen in een huis met ieder een eigen slaapkamer en gaan ze verplicht naar school.”

In Heerhugowaard leven deze drie Marokkaanse tieners afgezonderd van de buitenwereld en staan ze onder voortdurende begeleiding. De situatie laat een ontmoeting met hen niet toe, stelt Transferium. Volgens Bouali is het in het belang van iedereen dat de jongens de aandacht krijgen die ze als kinderen verdienen. „Als je ze op de juiste manier benadert en wél perspectief biedt, willen ze vaak wel luisteren”, zegt Bouali. „Die gasten zijn vaak onder een vrachtwagen vanuit Marokko naar Spanje gegaan. Hebben nooit de liefde gekregen die ze als kind verdienen. Ze hebben geen idee wat ze in Europa willen doen. De Marokkaanse gemeenschap in Nederland zit ook niet op hen te wachten. In de praktijk zijn ze hier kansloos. En terug willen ze niet.”

Automonteur
Met Letland, Zweden, Noorwegen, Finland en Slowakije behoort Nederland tot de landen die uitgeprocedeerde jongeren gedwongen laat terugkeren. Maar Marokko neemt zelden of nooit een afgewezen asielzoeker terug, ongeacht de leeftijd. „We hebben het over een nieuw, maatschappelijk probleem. Een Europees probleem”, stelt Verstegen van Stichting Nidos. „In Nederland gaat het nu misschien om een paar honderd jongens. Dat is te overzien. Maar als Europa nu niets doet, kan het op termijn een veel groter probleem worden.” Ook komt volgens Verstegen het draagvlak voor de opvang van asielzoekers in gevaar. „Deze jongeren hebben korte lontjes waardoor doodenge situaties kunnen ontstaan. Ze zorgen vaak met kleine criminaliteit voor zichtbare overlast. De gemiddelde Nederlander ziet geen verschil tussen een asielzoeker uit Syrië en deze groep.”

De EU-lidstaten moeten niet allemaal op zoek blijven gaan naar een eigen oplossing, vindt Verstegen, maar zouden moeten proberen een deal te sluiten met Marokko. Bijvoorbeeld door afspraken te maken over terugkeer in ruil voor scholing. „Waarom zouden we ze niet eerst nog even op weg helpen door ze een vak te leren? We leiden ze bijvoorbeeld op tot automonteur en dan kunnen ze in Marokko voor grote Europese merken aan de slag. Daar wordt iedereen beter van. Dan kunnen de jongens met opgeheven hoofd terug naar hun land.”

This article was originally published in the Dutch newspaper NRC Handelsblad on April 19, 2019